Helpende taal

Kinderen kijken en luisteren de hele dag naar ons. Alles wat we tegen hen zeggen wordt gehoord en slaan ze op. En ook alles wat we tegen onszelf zeggen wordt opgemerkt.

In ons hoofd gaan de hele dag veel gedachten rond. Meer dan driekwart daarvan is negatief. Als je weet dat je gedachten ons zelfbeeld bepalen, kun je je voorstellen wat het effect van deze gedachtenloop is.

Je kunt kinderen helpen om meer positieve gedachten te hebben, en dus een positief zelfbeeld, door positief tegen ze te praten. Een aantal manieren leg ik hieronder uit.

Zeggen wat je wel wilt

Uit onderzoek weten we dat het brein van opgroeiende kinderen moeite heeft met het woordje ‘niet’. Je hersenen slaan dat woord gewoon over. Dus als jij zegt: Niet laten vallen, je kind hoor: Laten vallen.

Het betekent ook dat als jij vertelt wat er niet moet, je kind nog altijd niet weet wat dan wél. De boodschap is onduidelijk. Jij wordt van misschien wel geïrriteerd omdat je kind niet doet wat jij zegt.

Als je leert om tegen je kind te zeggen wat je wél wilt, is het meteen duidelijk. Je kind maakt dan in zijn hersenen het juiste plaatsje en weer wat hij moet doen. Dit is niet alleen effectiever maar komt ook de sfeer ten goede. Kinderen die weten wat wél van ze wordt verwacht, hebben meer zelfvertrouwen. Ze twijfelen minder en reageren sneller.

Zo doet je dat

Kijk een week lang een naar alle niet-boodschappen die jij je kind geeft en maakt hier een lijstje van. Maak er dan wél-boodschappen van. Hang dit lijstje ergens op. En dan veel oefenen.

Bijvoorbeeld:

  • Zachtjes lopen
  • Gezellig samen spelen
  • Ga maar op je eigen stoel zitten
  • Hou je goed vast aan de trap
  • Denk je aan je tas?
  • Zorg je dat je op tijd thuis bent?

Complimenten  en de kracht van het woordje ‘nog’

Zie hiervoor het thema groeidenken

Positief roddelen

Positief praten met iemand anders over een kind, dat erbij is, het wel kan horen, maar dat niet hoeft te reageren.

Teken je gesprek met de 5G’s

Het G-schema is een hulpmiddel om onderzoek te doen naar je gedachten en gevoel. Het wordt gebruikt om erachter te komen welke gedachten ertoe leiden dat een bepaalde gebeurtenis bepaalde gevoelens bij je op roept. Deze gevoelens leiden tot bepaald gedrag en dat gedrag leidt weer tot bepaalde gevolgen. In een schema ziet dat er zo uit:

Zelf aan de slag met het G-schema.

Hiervoor heb je nodig:

  • Een pen
  • Papier
  • Eventueel stiften
  1. Bedenk een concreet voorbeeld. Iets wat je hebt meegemaakt:
  2. Welke gevoelens had je? Noem er zoveel mogelijk!
  3. Wat deed je?
  4. Wat gebeurde er?

Hiermee kunnen we verder.

Ik ben benieuwd welke gedachten je hebt/had over de situatie. Je gedachten zijn vaak onbewust. Het is best moeilijk om ze onder woorden te brengen. Neem de tijd.

  1. Wat denk/dacht je?

Deze gedachten gaan we proberen te vervangen door andere gedachten, die prettiger en waarschijnlijk ook eerlijker zijn. Hiervoor kun je ook de kaartjes “helpende gedachten gebruiken”.

  1. Andere gedachten kunnen zijn…
  2. Hoe zou je je dan voelen?
  3. Wat ga je dan (anders) doen? En hoe zal dat zijn?